Wieringen
Wie wil er mee naar Wieringen varen,
‘s morgens vroeg al in de dauw?
Met een mooi meisje van achttien jaren,
dat zo graag naar Wieringen wou.
Schipper, ik hoor de hanen kraaien.
Schipper, ik zie de vlaggetjes waaien.
Stuurman, laat je roer maar gaan.
Dan zullen we spoedig op Wieringen staan.
Als wij dan straks op Wieringen komen,
zien wij zoveel boeren daar staan.
Die er het spek met lepels vol eten,
zou er wel om naar Wieringen gaan.
Schipper, ik hoor de hanen kraaien.
Schipper, ik zie de vlaggetjes waaien.
Stuurman, laat je roer maar gaan.
Dan zullen we spoedig op Wieringen staan.
Straks in de herberg ‘t Vergulde Poortje,
daar verkopen ze brandewijn.
Een potje vol al om een oortje,
suiker en kaneel erbij.
Schipper, ik hoor de hanen kraaien.
Schipper, ik zie de vlaggetjes waaien.
Stuurman, laat je roer maar gaan.
Dan zullen we spoedig op Wieringen staan.
En in de herberg zul je dan slapen,
naast een mooie jonge meid.
Je zult vergeten dat je moet gapen
en je krijgt hiervan geen spijt.
Schipper, ik hoor de hanen kraaien.
Schipper, ik zie de vlaggetjes waaien.
Stuurman, laat je roer maar gaan.
Dan zullen we spoedig op Wieringen staan.