Zeeman, o zeeman
Op de pieren bij de haven, staan de vrouwen saam gedromd.
En ze turen in de verte, maar hun stemmen zijn verstomd.
Want de zee vroeg weer haar losgeld, wie zij nam, dat wist zij niet.
Ze dompelt al die vrouwen in ellende en verdriet.
Zeeman, o zeeman, ga toch niet weer heen,
Zeeman, o zeeman, laat ze niet alleen.
Zeeman, o zeeman, toch ga je steeds weer mee.
Niets kan jou weerhouden, o jij held der zee.
Niets kan jou weerhouden, o jij held der zee.
Op de schepen in de verte, werken mannen eensgezind.
Z’namen afscheid van hun huizen en verlieten vrouw en kind.
Maar geen tijd is daar tot denken, want hun werk gaat al maar door.
Zij dromen van hun vrouwen en ze luist’ren naar hun koor.
Zeeman, o zeeman, ga toch niet weer heen,
Zeeman, o zeeman, laat ze niet alleen.
Zeeman, o zeeman, toch ga je steeds weer mee.
Niets kan jou weerhouden, o jij held der zee.
Niets kan jou weerhouden, o jij held der zee.